Leseprobe

14 D e s cho e nmake r di e ni et bij z ijn l e est bl e e f tegenstanders als Richter diende het feit dat hij een schoenlapper was als bewijs dat hij niet bekwaam was om zich uit te laten over hogere, theologische zaken zoals ze in zijn boek te berde werden gebracht. Door over zulke onderwerpen te schrijven had Böhme de spreekwoordelijke grenzen van de eigen bevoegd- heid overschreden, zoals dat tot uiting kwam in het aloude spreekwoord dat een schoenmaker zich bij zijn leest diende te houden: ‘ne sutor ultra crepidam!’ (zie frontispice).2 Böhme was zich terdege bewust van zijn onge- wone positie. Hij benadrukte vaak dat hij niet thuis hoorde in de wereld van de geleerden, in het bijzon- der de academisch gevormde theologen en filosofen. Meer scholing dan het lager onderwijs dat hij aan de dorpsschool van Alt-Seidenberg had genoten heeft hij waarschijnlijk niet gehad. Hij schreef al zijn boeken in het Duits, en de paar woorden Latijn die hij af en toe gebruikte maken duidelijk dat hij niet vertrouwd was met die taal. Tegelijkertijd echter onderstreepte hij zijn eenvoud, soms tot in het over- drevene, om zo een vergelijking te kunnen trekken tussen zijn positie als schrijver en die van sommige Bijbelse figuren zoals de oudtestamentische profeten. Hij verklaarde dat zijn eerste boek, Aurora , het resul- taat was van een goddelijke inspiratie of ingeving die hem twaalf jaar eerder, rond 1600, deelachtig was geworden. In een brief herinnert Böhme zich de jaren die vooraf gingen aan zijn besluit om de inhoud van die ingeving op schrift te stellen als een onstuit- baar groeiproces, alsof de vrucht van die ervaring moest rijpen voordat deze geplukt kon worden en aan de lezers aangeboden. Hij vergelijkt die ingeving ook wel met het opengaan van een poort waardoor hij ‘in een kwartier’ meer geheimen en kennis ge­ openbaard had gekregen dan het geval zou zijn geweest wanneer hij had gestudeerd ‘aan vooraan- staande scholen’) ( Brieven 12.7). De vraag welk lezerspubliek Böhme hoopte te bereiken is van belang. De inbeslagname van Aurora kwam feitelijk doordat het werk in afschriften circu- leerde en zo de aandacht van de autoriteiten trok. In zijn latere correspondentie schrijft Böhme echter dat hij het boek alleen had bedoeld als een ‘Aandenken’, of aantekening, met betrekking tot de ervaring die hij had ondergaan. Het feit dat hij in Aurora de lezer aanspreekt als ‘jij’ doet echter vermoeden dat hij het werk zowel voor zichzelf als voor de openbaarheid had geschreven en dat die twee oogmerken elkaar zeker niet wederzijds uitsloten. Böhme beweerde in zijn correspondentie dat het uiteindelijk de schuld 2 Titelpagina van: Jacob Böhme, Der Weg zu Christo , 1622 [i.e. 1624], Ritman­ collectie, Koninklijke Bibliotheek | Rijksdienst Cultureel Erfgoed, PH 2337

RkJQdWJsaXNoZXIy MTMyNjA1