Leseprobe

40 B öhme’s Fi l o s of i e een innerlijke idee of kern er naar een uiterlijke vorm te vinden: ‘Hij baart van eeuwigheid, in eeuwigheid zichzelf in zich’ ( Mysterium magnum 1.2).2 In Böhme’s filosofisch model is de hele Schep- ping ontstaan als gevolg van het tevoorschijn treden van het Goddelijke uit een ongedifferentieerde ‘duis- tere vallei’. Böhme heeft hierbij Bijbelpassages in gedachten zoals het scheppingsverhaal in Genesis: ‘de duisternis was op de afgrond’, en Johannes 1:5: ‘En het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft het niet begrepen.’ Böhme gaat uit van de over- tuiging dat alle mogelijkheden van de kosmos zete- len in een donker ‘Niets’ of ‘Ene’, die hij ook wel On-grond ( Ungrund ) noemt. Het ‘grote mysterie’ is dat dit ‘Niets’ zichzelf begon waar te nemen. Bij deze eerste beweging ontstond er een contrast of spanning tussen het ‘Ene’ of ‘Niets’ en diens ‘weerspiegeling’, dat wil zeggen, tussen zelf en ander. Deze eerste ont- wikkeling van de ongedifferentieerde wil naar een dualiteit van het zelf ten opzichte van al het andere is de cruciale eerste stap in Böhme’s systeem en vormt de grondslag voor alle volgende geboortes en open- baringen (Afb. 1). Volgens Böhme is de eerste, innerlijke zelfbe- paling waarbij het Goddelijke zich bewust wordt van zichzelf tegelijkertijd ook het begin van de Drie-een- heid: De eerste verdeeldheid in de ‘duistere vallei’ bracht de ‘Zoon’ voort, en de wil die deze verdeeld- heid veroorzaakte werd tegelijkertijd de ‘Vader’. Juist deze tweedeling maakt dat God de Vader een afgete- kende eenheid wordt die door Zichzelf of door ande- ren kan worden waargenomen of herkend. In een volgende stap ontstaat de ‘Geest’ of ‘Heilige Geest’ als het derde wezen, dat de andere twee verenigt in de Drie-eenheid. Alle drie zijn het afzonderlijke wezens, maar toch één. Hoewel Böhme dit proces beschrijft als een opeenvolging van gebeurtenissen, benadrukt hij dat ze zich afspelen buiten de sterfelijke tijd. In tegenstelling tot reguliere opvattingen over een Schepper-God in menselijke gedaante, berust Böh- me’s begrip meer op wetenschappelijke en filoso­ fische principes. Zijn Drie-eenheid omvat drie per- sonen in de Godheid maar ook drie basisprincipes in de kosmos. Böhme ziet de Schepping als een proces van ‘geboorte’ maar ook van deling, een voortdurende splitsing van de goddelijke essentie via vele afzonder- lijke stadia waardoor alles in de kosmos ontstaat. Om dit proces te kunnen verklaren maakt hij gebruik van verschillende modellen en metaforen. Wanneer hij bijvoorbeeld schrijft over de ontvouwing van het Goddelijke, gebruikt hij vaak het Latijnse woord pro­ cessus , een duidelijke verwijzing naar alchemie. Als er in het Boek Genesis gezegd wordt: ‘de geest Gods zweefde over de wateren’, denken Böhme en vele van zijn tijdgenoten aan alchemistische experimenten met alle dampen en transformatieprocessen die er bij horen. Wanneer Böhme schrijft over de ‘vurige toorn’ van God de Vader en het licht van de Zoon – waarbij hij vaak het woord ‘Zon’ gebruikt – dan heeft hij het over zowel chemische als spirituele processen, want volgens Böhme zijn zowel geestelijke wedergeboorte als alchemistische distillatie gebaseerd op dezelfde principes. Tegelijkertijd beschouwt hij de fysieke wereld als het gesproken ‘Woord’ van God dat stof- felijk is geworden, omdat het Woord, Christus, de gehele materie doordringt. Böhme’s scheppingsthe- orieën omvatten dus niet alleen het scheppingsver- haal in Genesis, maar ook dat van het Bijbelboek Johannes (1:1): ‘In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God.’ Böhme bleef voortdurend schaven aan zijn uitleg van de kwaliteiten en elementen waardoor God de kosmos zowel als ‘Geest’ en als ‘Woord’ kon scheppen. Volgens zijn opvatting werken de eerste voortbrengselen van de goddelijke deling op elkaar

RkJQdWJsaXNoZXIy MTMyNjA1