Leseprobe

116 Jacob B öhme in Amste rd am sachtmoedigen Böhmisten aert was geraeckt, opge- lucht’, zoals hij later schreef. Guilbertus heeft blijkbaar toch enkele van Böhme’s werken kunnen bemachtigen, want al in het jaar daarna bracht hij een schotschrift uit tegen Böhme onder de niet mis te verstane titel Christelijke waerschouwing, teghens de gruwelijcke boecken van Jacob Böhmen (Afb. 3), waarin hij ook verslag deed van zijn ontmoeting met Van Beyerland. Guilbertus wilde met dit werk aantonen dat ‘des selvighe Enthu- siastists ofte Geest-drijvers Schriften’ bol stonden van: I. Rasende Vermetentheyt; II. Ghewaende He­ melsche Openbaringhe; III. Verwerpinghe van alle Religie; IV. Schrickelijcke Godts-lasteringhe, Ver- doemelijcke Ketteryen, ende V. Ongherijmde Bestrij- dinghe teghens sich selve. Wat Guilbertus blijkbaar het meest veront- waardigde was: (I) Böhme beroept zich op een door Gods geest ingegeven kennis, op verborgenheden die het geschoolde verstand niet kan begrijpen. Daar- mee verwerpt hij academische wijsheid; (II) Böhme schrijft over een tijd die nog moet aanbreken; (III) door de eenheid in de religie te benadrukken, stelt Böhme de ‘ware’ (de calvinistische) religie niet op de eerste plaats; (IV) Böhme verwerpt de prede- stinatie; ieder heeft volgens hem de mogelijkheid zich tot God te wenden. Voorts beweert Böhme, weer volgens Guilbertus, ‘Dat de Duyvel sy een groot deel vande Godheyt’ – dit laatste werd waarschijnlijk ingegeven door Böhme’s idee over de dualiteit tussen goed en kwaad; (V) Böhme’s werk ontbeert iedere samenhang – dit laatste verwijt heeft niets te maken met theologie maar gaf Guilbertus ammunitie om het werk van de ‘Philosophus Teutonicus’ nog onge- loofwaardiger te maken. Deze reactie maakt een paar dingen duidelijk: Böhme geloofde niet dat bemiddeling van de kerk nodig was. Hij was ervan overtuigd dat ieder voor 3 David Guilbertus, Christelijke waerschouwing, teghens de gruwelijcke boecken van Jacob Böhmen . Amsterdam 1643, KB Den Haag, KW 503 B 36 vijanden van Böhme’s gedachtegoed, en zijn geïnspi- reerde werken niet waardig. Beyerland wilde ze alleen toevertrouwen aan oprecht geïnteresseerde lezers. Guilbertus probeerde waarschijnlijk druk uit te oefenen in een poging toch nog enkele exemplaren te bemachtigen, maar Van Beyerland was niet onder de indruk. Integendeel: volgens Guilbertus had Van Beyerland hem ‘met een gram gebulder, als een wild zwijn’ toegeworpen: ‘doet u best, ick en vreese u, noch niemant anders; selfs niet de Duyvelen; maer ick vreese Godt’. Hij was nog wel bereid vragen te beant- woorden, maar verder wenste hij Böhme’s werken niet bloot te stellen aan bij voorbaat vijandige kritiek. Guilbertus keerde dus onverrichterzake naar huis: ‘blijdende wesende dat ick uyt het huys van soo een

RkJQdWJsaXNoZXIy MTMyNjA1