Leseprobe

117 Jacob B öhme in Amste rd am zich een directe band met God kon aangaan, en hij geloofde ook dat ieder mens open kon staan voor verandering en verlossing. In zijn eigen persoonlijke theologie is daarom een grote plek ingeruimd voor menselijke vrijheid (en verantwoordelijkheid). En welke stad was er beter geschikt om Böhme’s theologie van de vrijheid uit te dragen dan Amsterdam, de in de zeventiende eeuw zo geroemde ‘stad van de vrijheid’? OP VRUCHT BARE BODEM: ENKE L E VAN BÖHME ’ S GE E S T E L I J KE VOOR LOP ERS Van Beyerlands vertalingen van de werken van Jacob Böhme vielen op vruchtbare bodem in de Neder- landse Republiek. In tegenstelling tot de Duitse landen was de hervorming in Nederland niet opge- legd door de gezaghebbers: het was een beweging die uit het volk voortkwam. De hervormingsbeweging was ook veelzijdiger en kende een groot aantal reli- gieuze vertakkingen, van de militante wederdopers die optrokken naar het stadhuis in Amsterdam in 1535 tot de meer vredelievende Familisten, de volge- lingen van Hendrik Niclaes die in 1540 het ‘Huis der Liefde’ had gesticht in Amsterdam. Wat al deze groe- pen gemeen hadden was de overtuiging dat het ging om innerlijke spirituele waarheid en niet uiterlijk vertoon. De Zwitserse hervormer van de genees- kunst en spiritualist Paracelsus sprak bijvoorbeeld over de ‘Mauerkirche’, de stenen kerk die volgens hem niets van doen had met de kerk van de geest, het geweten en de profetie die hij voorstond. De Neder- landse humanist Dirck Volkertsz Coornhert sympa- thiseerde aanvankelijk met de ideeën van Hendrik Niclaes, hoewel hij uiteindelijk niet toetrad tot het Huis der Liefde. Coornhert was er eveneens van overtuigd dat de ware kerk onzichtbaar was en in ieder mens te vinden. Als overtuigd voorstander van tolerantie vertaalde hij niet alleen het werk van de grote Franse voorvechter van de tolerantie Sebastian Castellio maar schreef hij zelf ook werken – in het Nederlands, dus in principe voor een zo breed moge- lijk publiek – waarin hij de vrijheid van religie, gewe- tensvrijheid en geestelijke vrijheid bepleitte. Bij Coornhert speelt de rede een grote rol: in verschil- lende van zijn ethische werken zoals Zedekunst , dat anoniem verscheen in 1586, spreekt hij de overtui- ging uit dat ieder mens dit ‘voncxken des Godlijcken Lichts’ kan doen ontbranden dat de mens verbindt met zijn godddelijke oorsprong.2 Hoewel Böhme nooit expliciet verwees naar zijn bronnen,3 is het duidelijk dat hij niet alleen schatplichtig is aan Paracelsus maar ook aan de spi- ritualisten Caspar von Schwenckfeldt, Sebastian Franck en Valentin Weigel. Böhme baseerde zich op werken van Paracelsus voor zijn eerste werk, Aurora , en ontleende een aantal alchemistische termen aan het Paracelsistisch vocabulaire, zoals ‘arcana’, ‘tinc- tuur’ en ‘turba’, net als de drie principes Zout, Kwik- zilver en Zwavel.4 Enkele van Böhme’s directe volge- lingen waren aanhangers van Schwenckfeld, zodat het niet onaannemelijk is dat hij bekend was met de werken van deze Silezische edelman en oprecht christen die minder dan drie jaar voor zijn dood schreef dat hij ‘liever tien doden zou willen sterven dan lidmaat te worden van kerken die op grond van hun statuten en geloofsartikelen, in tegenspraak met de Bijbel, het voorbeeld van Christus, Zijn apostelen, de eerste christelijke kerken en de Kerkvaders, vele godvrezende en vrome mannen die Christus en de Apostolische Geloofsbelijdenis volgen en vrome levens leiden verbranden, ophangen, verdrinken of anderszins vervolgen in Frankrijk, Spanje, Italië, Duitsland en elders’.5 Sebastian Franck deelde deze overtuiging, en stelde net als hem dat de ware kerk

RkJQdWJsaXNoZXIy MTMyNjA1